De schrik van iedere konvooicommandant
Net voor achten op zaterdag 15 juli reden we langzaam richting hoofdpoort en de Romeo was weer aan het rijden. […] Op het verharde gedeelte reden we rustig verder. We reden nu langs een aantal huizen waarna de weg een flauwe bocht naar links maakte. Langs deze weg, die redelijk breed was, stonden een paar huizen en juist toen ik dacht dat ik, zoals het er nu voor stond, toch de juiste beslissing had genomen, passeerde ons een blauwe auto. Deze auto was niet herkenbaar als een politieauto maar beschikte wel over verbindingsmiddelen. In de auto zaten twee mannen, die ik herkende als politieagenten. Ons werd met een gebaar duidelijk gemaakt dat we langzamer moesten gaan rijden. Het was niet zozeer een stopteken, maar meer een gebaar. Arjan en ik keken elkaar aan en dachten eigenlijk allebei hetzelfde. We vroegen ons af wat dit nou weer moest betekenen. Omdat de auto echter met een redelijk grote snelheid doorreed vonden we dit wel erg raar. We reden heel rustig door maar een kleine tweehonderd meter verder kwam er een wazig bericht over de radio.
Het was Erwin die in het Echo 1 voertuig reed. Op de achtergrond was het een hels kabaal en ik hoorde behoorlijk wat schreeuwen. Erwin wist mij nog te vertellen dat zij werden overvallen en dat het verstandig was dat ik even kwam. Op datzelfde moment voelde ik de adrenaline door m’n lichaam schieten. Aan de India, het infanterievoertuig dat achter mij reed, gaf ik opdracht ons te volgen en de rest van de voertuigen moest blijven staan. Het commando over dit deel van het konvooi gaf ik over aan het voorste voertuig. Omdat ik op dat moment zelf aan het stuur zat kon ik de auto heel snel keren. Na even op de Infanterie gewacht te hebben reden we als een speer naar achteren. Het konvooi was inderdaad wat uit elkaar getrokken en alle voertuigen waren inmiddels door de flauwe bocht naar links. Een kleine 80 meter achter het laatste voertuig lag de bocht en dus reden we, iets vaart minderend, de bocht door Wat zich achter deze bocht afspeelde laat zich eigenlijk niet beschrijven. Een kleine honderd meter verderop zag ik links van de weg de auto’s staan.
Rondom de auto’s was het een drukte van jewelste en terwijl ik dit in mij opnam kwam de auto van Erwin naar ons toe rijden. Ik draaide het raampje open en via de geopende ramen deed Erwin een kort verslag van wat er gaande was. Ze waren in een soort hinderlaag gelopen en voordat ze in de gaten hadden wat er gebeurde waren die mannen, een stuk of twaalf, tot de tanden bewapend, bij de voertuigen. Ze plunderden alles. Erwin had dit direct gemeld. Juist toen Erwin z’n verhaal had gedaan en doorreed om te keren kwamen de mannen als een dolle op ons afgerend. We konden niets anders doen dan blijven zitten. Voor ik wist wat er aan de hand was stond een drietal strijders naast mijn raampje en ook aan Arjan’s kant stonden er een paar. In mijn buitenspiegel zag ik dat ook het infanterievoertuig door een aantal mensen werd belaagd. Verder zag ik dat de auto van Erwin kwam aanrijden en dat deze ons met een redelijke snelheid voorbij reed. Heel verstandig! Ze hadden blijkbaar gezien dat ze hier toch niets meer konden betekenen en reden naar de takeldoos en de ziekenauto. Arjan en ik keken elkaar aan en zeiden eigenlijk gelijktijdig dat we de anderen moesten waarschuwen dat ze door moesten rijden. Arjan pakte de radio en begon te zenden.
Op dat moment, keek een van de mannen in de auto en deed een graai naar mijn blauwe VN-cap. Net voor zijn graaiende handen kon ik de cap wegpakken en legde hem naast mij neer bij de versnellingsbak. Hij reageerde nogal furieus en eiste in zeer gebrekkig Engels de cap op. Toen ik hem in dezelfde taal antwoordde dat hij die niet kreeg werd hij nog bozer. Hij maakte een grijpende beweging naar mijn gezicht en kreeg mijn zonnebril te pakken, die hij van mijn hoofd rukte. Ik zag dat Arjan aan de andere kant, met zijn raampje dicht, ook moeite had om dit allemaal tegen te houden. Vervolgens kreeg ik een Kalashnikov, een geweer van Russische oorsprong, in mijn nek geduwd waarna ik te horen kreeg dat ik mijn ‘gun’, mijn pistool moest geven. Ik probeerde nog wat tegengas te geven door te zeggen dat ik dat niet mocht maar voor ik in de gaten had wat er gebeurde, leunde er een vent naar binnen die naar mijn pistool greep.
Dat het pistool redelijk moeilijk te bereiken was hield hem in ieder geval niet tegen. Ik kreeg een redelijke duw met de Kalashnikov en moest dus wel verder naar binnen buigen. Op die manier kreeg die andere vent mijn pistool te pakken. Verder greep hij naar mijn koppel en begon eraan te trekken. Het was duidelijk dat hij die ook wilde hebben. Omdat ik mij niet verroerde begon hij zelf mijn koppel los te maken. Arjan had inmiddels ook moeten toegeven en had niet de mogelijkheid gehad om de anderen te waarschuwen. Zijn deur was opengerukt en de mannen aan zijn kant grepen de microfoon. Op dat moment probeerde een andere vent de achterkant van onze auto open te maken en dat lukte niet omdat deze op slot zat. De man die nu tegen mij sprak maakte een handgebaar in de richting van de contactsleuteltjes waaruit ik begreep dat ik de sleutels van de auto moest geven.
Al met al was het een redelijk onoverzichtelijke en chaotische situatie. Uit de gebaren die gemaakt werden kon ik opmaken dat de achterdeur echt opengemaakt moest worden en het leek mij verstandig om dit dan maar zelf te doen. Ik stapte dus uit en liep tussen een man of vier door naar achteren en maakte de achterbak open. Snel stopte ik de sleutels in mijn broekzak en dacht dat dit heel verstandig was omdat ze dan de auto niet zouden kunnen meenemen. Intussen zag ik dat de jongens van de infanterie allemaal naast de auto stonden en dat een aantal man in de andere auto waren gestapt en deze volledig aan het leeghalen waren.
De jongens stonden daar zonder wapen en zonder scherfvest en ik voelde een vreselijke woede in mij opkomen. Het was meer een woede van machteloosheid dan van geweld. Ik liep maar weer naar voren en ging in mijn eigen auto zitten. Arjan zat er ook nog in maar nu werd hij naar buiten getrokken. Het leek wel of we het hadden afgesproken dat er in ieder geval één in de auto moest blijven zitten. Intussen werd ook bij ons in de auto zo links en rechts in de tassen gekeken en werden er dingen uitgehaald.
Arjan bevond zich inmiddels achter de auto en kreeg een redelijk beeld van wat er uit de tassen werd gehaald. Ze waren zeker niet op zoek naar iets specifieks en het was duidelijk dat ze het alleen gemunt hadden op luxere artikelen. Bij Arjan werden bijvoorbeeld een aantal CD’s en zijn ‘CD-man’ gestolen. Op dat moment hoorde ik een oorverdovend geluid en zag dat de andere auto, de MB van de infanteriegroep, in een lage versnelling en te hoog toerental ons voorbij reed. Deze auto stopte voor ons en er stapte een tweetal mannen in. Vervolgens reed hij met een redelijke snelheid weg in de richting van Bratunac.
Op dat moment kwam er een kleine vrachtauto in onze richting rijden met voor deze auto uit weer dezelfde politieauto die we al eerder hadden gezien. De politieauto reed ons voorbij en op dat moment begonnen de mannen opmerkingen te maken en te wijzen in de richting van de rest van ons konvooi. De vrachtauto stopte naast ons en de mannen begonnen in de auto te stappen. Arjan was inmiddels weer naast mij komen zitten en een van de strijders boog zich onze auto binnen en gaf mij een flesje bier. Hij begon opmerkingen te maken dat wij ‘friends’ waren en dat hij ons wat bier wilde geven.
De mannen in de vrachtauto maakten veel kabaal en trokken ook een aantal flessen bier open, waarschijnlijk uit een krat die in die kleine vrachtauto stond. Ze lachten en het leek er een beetje op of ze aan het feesten waren. Ons verbouwereerd achterlatende reed de vrachtauto terug. Tegen Arjan zei ik dat hij zo snel als mogelijk de rest van het konvooi moest proberen te bereiken om te controleren of ze inderdaad waren doorgereden. We hadden wel zoiets over de radio gehoord maar we wisten niet of het bericht wel goed was overgekomen. Terwijl Arjan de anderen probeerde te bereiken stapte ik uit en liep naar de nog meer verbouwereerde jongens van het infanterievoertuig.
Zij stonden midden op de weg en waren redelijk stil. Zij hadden dus werkelijk niets meer. Geen auto, alle wapens weg, hun scherfvesten ook en natuurlijk waren al hun tassen en hun andere persoonlijke bezittingen verdwenen. Nadat ik ze even had gerustgesteld en had gezegd dat ze maar vast naar de andere auto’s moesten gaan liep ik naar de achterkant van onze MB en controleerde snel of en in hoeverre het misschien wel belangrijke filmmateriaal weg was. Gelukkig was dit er nog en ik liep weer terug naar de voorzijde. We reden nu naar de andere auto’s en stapten uit. Ik kreeg van Erwin te horen dat er geen gewonden waren en dat er alleen materiaal was gestolen. Ondanks alles was ik op dat moment vreselijk blij. Blij dat er niets met de jongens was gebeurd. Het materiaal interesseerde me niet.
Fragmenten uit: Arco Solkesz, HIER ROMEO, WE GAAN RIJDEN! Een reisverslag van de laatste konvooien naar Srebrenica, 1998. Arco Solkesz was destijds Commandant Bevoorradingscompagnie bij het 1e NL/BE LogTBat te Santiči en het boek handelt over de periode juni en juli 1995, rond de val van de enclave.
Bron: Verhalenbundel Regiment bevoorradings- en transporttroepen