Op weg naar Santiči
Ook dit deel van de reis verliep uiteindelijk zonder al te veel problemen zodat we net voor het meer van Prozor weer een pauze konden inlassen om de benen te strekken. Iedereen had zin om door te rijden en we moesten als het ware het enthousiasme een beetje dimmen. Toch gingen we een klein kwartier later weer op weg om de route Triangle verder te bedwingen en de reis naar Santiči te voltooien. Zonder al te veel problemen reden we rond het meer van Prozor. Bij het smalle gedeelte van de weg gekomen, begon het blocken weer. Aangezien ik achter het stuur zat was het best aardig om nu ook dit eens te beleven. Het eerste voertuig dat door mij werd geblockt wist mij nog te passeren maar na aanwijzingen van Arjan om de MB gewoon dwars op de weg te zetten begon het er al een stuk meer op te lijken. De meeste voertuigen die we blockten hadden direct in de gaten dat ze niet verder konden en dat het verstandiger was een inham op te zoeken om het konvooi te laten passeren. Op een gegeven moment blockte ik een rode Fiat met een nogal wazige vent erin. Nadat hij met zijn armen wat gebaren had gemaakt, reed ik iets meer op en kwam zo’n beetje naast zijn raampje te staan. In het Engels zei ik dat er een konvooi aankwam en dat hij absoluut niet verder kon rijden. Z’n gezicht werd nog bozer en voor ik er erg in had greep hij rechts naast zich waarna z’n hand plotseling naar buiten kwam.
Op dat moment keek ik recht in de loop van een pistool en schrok behoorlijk. Ogenblikkelijk begrijpende dat dit geen spelletje was zette ik de MB in z’n één en reed een stukje naar voren. Het is moeilijk te beschrijven wat er op zo’n moment door je heengaat, maar ik kan wel vertellen dat je lijf dan toch even stijf staat van de adrenaline. Pas later begin je je te realiseren wat er is gebeurd en wat er had kunnen gebeuren. Arjan was verschrikkelijk kwaad en ondanks dat ik hem tot kalmte probeerde te manen stapte hij uit het voertuig en begon al scheldend achter de auto aan te lopen. Op dat moment kwam de rest van het konvooi aanrijden zodat de betrokken Fiat uiteindelijk dus toch gewoon de berm in moest. […] Het was inmiddels een uur of twee geworden en we verwachtten dat we zo tegen half vijf wel zouden aankomen in Santiči. De weg voerde nu naar beneden en allengs kwam de zon doorzetten waardoor de warmte in de MB ook weer behoorlijk toenam. Met een goede snelheid ging het op Gornji Vakuf aan. Groot was onze verbazing toen wij, de berg afrijdende, net voor het dorp zelf, een nieuw ingerichte roadblock zagen.
Links en rechts van de weg liggen weilanden met, op ongeveer 100 meter, de steil omhooglopende begroeide bergwanden en links van de weg, zo’n 50 meter het veld in, stond een oude schuur. Rechts van de weg was een keurig hokje neergezet en de kwaliteit van de bouw, alsmede de mensen die er stonden gaven ons de indruk dat dit wel eens een permanente post kon gaan worden. Zo’n 200 meter voorbij de post konden we de huizen van Gornji Vakuf al zien liggen. Wat was dit nu weer! Toen we de langzaam het dal inlopende weg afgereden waren en aankwamen bij het roadblock, moesten we halt houden. De rechter rijstrook van de weg was afgesloten met een mijnenplank. Dit is een plank waarop een viertal mijnen is bevestigd. Even ervoor was een markeringspunt geplaatst die de aankomende chauffeur moest waarschuwen voor het vóór hem liggende gevaar. We lieten een ons tegemoet rijdende auto passeren waarna Arjan, gewoon links aanhoudend, voorbij de mijnenplank en het huisje reed. Er kwam geen reactie om te stoppen. We kregen dus al min of meer het idee dat onze passage uiteindelijk geen problemen zou opleveren. Er werd door de wachthebbenden zelfs vriendelijk naar ons voertuig gezwaaid. Echter, toen we een kleine vijf en zeventig meter verderop waren werd het eerste voertuig, de Pacton met Nol van Kemenade, tegengehouden, juist toen hij voorbij de roadblock wilde. We keerden ons voertuig en via de radio kregen we al te horen dat ze er absoluut niet voorbij mochten. Ik zag dat Arjan zich alweer begon op te winden en teruggekeerd bij het roadblock stapte hij redelijk boos uit het voertuig.
Juist op het moment dat Arjan aan het praten sloeg met de bewakers van het roadblock stopte er ook een burger van de VN met zijn tolk. Hij vroeg wat er aan de hand was en na een korte uitleg vroegen we of we gebruik mochten maken van de diensten van de tolk. Hiertegen was geen bezwaar. Nu hadden we tenminste iemand die onze beweegredenen duidelijk kon maken. Door op hun gevoel te werken dachten we dit obstakel snel uit de weg te hebben. Het kon toch niet zo zijn dat wij, net terugkomend uit Srebrenica, om toch hulp te bieden aan de moslimbevolking, nu door datzelfde volk werden tegengehouden? Onze uitleg deed de militairen van het roadblock wel goed maar kort daarna ging het fout. We hadden buiten de waard gerekend want nu begon ook de burger in dienst van de Verenigde Naties zich met het gesprek te bemoeien en gaf op een walgelijke manier uiting aan zijn gevoelens. Hij beweerde dat we ons veel te druk maakten, dat dit Bosnië was en dat wij maar te doen hadden wat deze mannen ons vertelden. De tolk vertaalde dit ook en daardoor voelden deze militairen zich weer gesterkt in hun optreden. Overigens hadden we de indruk dat de tolk niet alles exact vertaalde zoals wij dat vertelden. Aan de andere kant was dat misschien maar goed ook want als de tolk Nederlands had verstaan en alle woorden zou hebben verteld, die Arjan op dat moment gebruikte om uiting te geven aan zijn frustratie, dan ben ik er bijna zeker van dat we waarschijnlijk opgepakt zouden worden. De leider van het geheel, althans zo zag hij eruit, wilde niet op onze wens ingaan om iemand van het HQ UNPROFOR SOUTH erbij te halen.
Uiteindelijk, na veel praten, leek hij bereid om zijn baas uit Gornji Vakuf te laten halen. Onderwijl waren andere bewakers druk bezig om onze voertuigen naar de kant te dirigeren. Maar in zo’n situatie is het gewoon zo dat de chauffeurs niets uitvoeren zonder de aanwijzingen van de Romeo. Iedereen bleef dus gewoon staan en de weg werd gewoon totaal geblokkeerd. Op een gegeven moment werd Arjan het zat het stelde mij voor om het eerste voertuig gewoon te laten oprijden. We zouden dan wel zien wat er zou gaan gebeuren. Als er niks gebeurde, betekende dat mogelijkerwijs dat ze geen rotzooi wilden en dat we dan gewoon konden doorrijden. Als er wel wat gebeurde, dan konden we alsnog inbinden en wachten op verdere ontwikkelingen. Juist op het moment dat Nol ons bericht via de portofoon doorkreeg en het eerste voertuig in beweging liet zetten, sloeg de schrik ons allen om de keel. Uit de schuur in het weiland kwamen ongeveer 25 met geweren bewapende kerels zetten die zich in een boog met een aangezet wapen rond het eerste voertuig van het konvooi en ons, begonnen op te stellen. De geweren waren echt aan de schouder en volledig in de aanslag. Ook naast het schuurtje kropen 3 man achter een met gras gecamoufleerde afzetting en richtten een RPG-7, een soort raketwerper, op de het eerste voertuig. Nol ging direct in de remmen en kon niet echt lachen.
Ik vond dat de zaak nu toch wel escaleerde en maande dat we nu even rustig moesten blijven en even iets moesten inbinden. Via de portofoon gaf ik door dat de voertuigen zoveel als mogelijk zich rechts van de weg moesten gaan opstellen en dat iedereen in het voertuig moest blijven en verder ontwikkelingen moest afwachten. Ook wij zetten ons voertuig aan de kant en aan het Infanterie-beveiligingsteam vroeg ik of zij al een berichtje hadden gestuurd naar de Opsroom. Inderdaad hadden ze die actie ondernomen en ook de ziekenauto had een eensluidend bericht verstuurd. Op dat moment kregen we via de Motorola door (ja, hij werkte weer eens) dat de Opsroom had uitgezocht hoe en waarom dit roadblock hier stond en dat ze geen bevredigend antwoord hadden gekregen. Natuurlijk weer dezelfde vragen als altijd en de inmiddels bekende afsluitende opmerking: “Wij kunnen van hieruit verder niets voor u doen, veel succes”. Dus handel je weer naar ‘eer en geweten’. Toch was niet al onze hoop verloren. Dat kwam mede doordat de hoofdbewaker naar ons toekwam en meldde dat zijn baas onderweg was naar de post.
Toen deze man uiteindelijk arriveerde konden we ons geluk niet op. Na met de hoofdbewaker te hebben gesproken zei hij tegen ons dat we konden doorrijden. Later zou blijken dat wij het eerste konvooi waren dat bij dit roadblock was aangekomen en dat er na ons, door andere konvooien, nog vele uren, dan wel dagen is gewacht om door dit roadblock heen te komen. Ik stapte in de auto en verwachtte dat Arjan ook weer zou instappen. Nog net kon ik zien dat hij reageerde op een teken van Nol dat de mijnenplank in de weg lag en dat zij niet in een keer de bocht konden maken om er voorbij te gaan. Arjan was naar het markeringsteken gelopen en schopte deze werkelijk omver. Juist toen hij de mijnenplank wilde pakken om deze naar de berm te schuiven kwamen er enkele bewakers aan die hem tegenhielden en de mijnenplank zelf keurig netjes naar de berm verplaatsten.
De mannen die met de geweren in de aanslag in de bermstonden opgesteld, liepen weer terug naar de schuur en ook de RPG-7 werd weer in dezelfde schuur opgeborgen. We zetten ons weer in beweging en Arjan begon op de Satcom een berichtje in te typen voor de Opsroom. De problemen waren opgelost en we zouden een nieuw verwacht tijdstip van binnenkomst doorsturen.
Fragmenten uit: Arco Solkesz, HIER ROMEO, WE GAAN RIJDEN! Een reisverslag van de laatste konvooien naar Srebrenica, 1998. Arco Solkesz was destijds Commandant Bevoorradingscompagnie bij het 1e NL/BE LogTBat te Santiči en het boek handelt over de periode juni en juli 1995, rond de val van de enclave.
Bron: Verhalenbundel Regiment bevoorradings- en transporttroepen