Dagboek van een debacle

Vijf jaar heeft het Srebrenica-dagboek van kolonel Charles Brantz bij de landmacht in een kluis gelegen. Hij hoopte al die tijd dat er ‘iets’ met zijn verslag van het debacle in de moslim-enclave zou worden gedaan….

Tekst Annieke Kranenberg fotografie René van Bakel, Peter van Bastelaar en Hennie Keeris/wfa2 september 2000, 0:00

Op 10 juli 1995, 22.00 uur raadpleegt minister Voorhoeve van Defensie telefonisch de VN-staf in Tuzla. ‘Kolonel Brantz, wat denkt u dat ik moet doen?’ Brantz: ‘Excellentie, u moet op zo hoog mogelijk niveau met de VN in contact treden. Niet in Zagreb, maar bij Boutros Ghali in New York. Luchtaanvallen zijn het laatste redmiddel, het moet massaal en effectief zijn.’ De minister dankt hem voor het advies, maar slaat het in de wind. Een dag later valt Srebrenica.

 

Voor, tijdens en na de val van de moslim-enclave noteerde Charles Brantz (53), die destijds voor de VN op een sleutelpositie zat in Tuzla, nauwgezet zijn bevindingen. De kolonel kan een willekeurige bladzijde in zijn dagboek opslaan en wordt opnieuw mistroostig. Waarom moest hij pas achteraf vernemen dat het inzetten van luchtsteun in de hogere VN-echelons al lang niet meer werd gezien als een reële optie? Want als hij zijn dagboek terugleest, staat één ding voor hem vast: het VN-opperbevel liet de safe area Srebrenica bewust vallen om de weg vrij te maken voor een vredesregeling in Bosnië. Was Den Haag daarvan ook op de hoogte? Werden zijn adviezen daarom zo vaak weggewuifd of zelfs ontvangen met hoongelach? Brantz voelt zich belazerd.

 

Vijf jaar lag een kopie van zijn dagboek in de kluis bij de Koninklijke Landmacht. ‘Ik heb ze de kans gegeven om er iets mee te doen, maar dat is niet gebeurd.’ Al die jaren hield hij zijn mond omdat hij dacht: ‘We komen het Srebrenica-trauma wel te boven.’

Srebrenica is een zweer die blijft etteren. Er is nog maar weinig opgehelderd, alle onderzoeken ten spijt, aldus de kolonel. De parlementaire commissie-Bakker, die maandag haar eindrapport presenteert, deed afgelopen juni onderzoek naar de politieke besluitvorming rondom Srebrenica. ‘Een gedreven commissie die het moest doen met slechte acteurs.’ De commissie volgt volgens Brantz hetzelfde pad als de commissie-Van Kemenade die in 1998 concludeerde dat de informatievoorziening omtrent Srebrenica een ‘chaos’ was, maar een doofpot kon Van Kemenade niet vinden. ‘Op het moment dat er kritische vragen moeten worden gesteld, wordt de handrem erop gezet.’

Het eindrapport van de commissie-Bakker, vermoedt hij, zal dan ook een product worden van de ‘Haagse sorry-cultuur’. ‘De betrokkenen hebben boter op hun hoofd en hebben in de loop der jaren de waarheid naar hun hand gezet. Daarnaast heeft niemand de moeite genomen de uitspraken van de sleutelfiguren te toetsen.’

Brantz, ook zo’n sleutelfiguur, was in 1995 waarnemend commandant van de eenheden in de noordelijke sector van Bosnië. Vanaf Tuzla Airfield had hij de leiding over vier infanteriebataljons (zesduizend militairen), waaronder Dutchbat. Dikwijls zat hij aan twee telefoons tegelijk: commandant Karremans moest vanaf de compound Potocari in Srebrenica informatie doorgeven aan Brantz en de kolonel op zijn beurt aan de UPROFOR-staf in Sarajevo waar de Britse VN-bevelhebber Rupert Smith de leiding had. Daarnaast hield hij contact met het VN-kwartier in Zagreb, het Defensie Crisis Beheersingscentrum, ‘de bunker’ en de Crisisstaf van de Koninklijke Landmacht in Den Haag.

Over de VN-commandolijn is zijn oordeel hard: ‘Die functioneerde nauwelijks.’ Vanuit Sarajevo werd hij minimaal op de hoogte gehouden. Van Dutchbat commandant Karremans ontving hij tegenstrijdige berichten en naarmate de problemen zich in de enclave opstapelden, kreeg Brantz de indruk dat minister Voorhoeve slechter werd geadviseerd.

Kolonel Brantz openbaart zijn dagboek.

23 april, 10.00 uur: ‘Bij de bezinningsdienst ontmoet ik Karremans. Ik hoor van diverse kanten dat hij de atmosfeer loopt te verzieken en steeds maar weer benadrukt dat het in de enclave ‘gebeurt’ en het in Simin Han ‘vakantie’ is. Ik raad hem aan maar zo snel mogelijk te vertrekken, omdat de sfeer na zijn aankomst er niet beter op is geworden.’

Brantz licht toe: ‘Karremans was een onevenwichtige commandant met een beperkte visie en handigheid. Hij had geen grip op zijn eenheid en was gezegend met een matig gevoel voor verhoudingen.’ Volgens hem ging Karremans onzorgvuldig om met de hem aangereikte informatie.

Op 1 juni verklaart Karremans, net als de dagen ervoor, dat hij uit informatie van het Servische leger kan opmaken dat de vijand alle opties benut om de druk op Dutchbat op te voeren. Toch vraagt hij de hogere echelons geen enkele keer tot actie over te gaan, aldus Brantz. ‘Hij nam de waarschuwingen van het Servische leger niet al te serieus. Onterecht, zoals later is gebleken.’

 

Daarnaast kreeg de kolonel tegenstrijdige berichten uit de enclave via de sas-militairen, Britse geheime eenheden, die volgens de Britse regering officieel nooit in Bosnië zijn ingezet. Op 8 juli, als observatiepost Foxtrot wordt beschoten door Servische soldaten, krijgt Brantz het bericht uit de enclave dat de Dutchbat-militairen zich onder vuur moeten terugtrekken. ‘De SAS’ers meldden hun collega’s in Tuzla dat de Nederlanders na onderhandelingen met Servische militairen observatiepost F mochten verlaten. Later bleek dat de SAS’ers gelijk hadden. Dan ga je toch twijfelen of andere informatie uit de koker van Dutchbat wel klopt.’

Merkwaardig is ook dat Karremans in zijn boek Srebrenica, Who Cares? schrijft dat hij de enige was die bevoegd was luchtsteun aan te vragen en ook de enige was die dat heeft gedaan. Volgens Brantz heeft majoor Franken, plaatsvervangend commandant van Dutchbat, veel meer aanvragen ingediend dan Karremans. ‘Zeker op 10 juli’, zegt Brantz die overigens ‘liever zaken deed met Franken’.

6 juli, 09.00: ‘Uit informele bronnen, die elkaar ook nog eens tegenspreken, moet ik vast stellen dat Karremans blijkbaar een aanvraag voor luchtsteun heeft ingediend. Vraagtekens. Tuzla de hiërarchieke commandant heeft die aanvraag niet ontvangen, vermoedelijk stuurde hij het rechtstreeks naar Sarajevo. Er is ook geen doelenlijst opgemaakt, zodat luchtsteun niet kan worden ingezet. Uit opnieuw een informele bron uit Sarajevo hoor ik dat de aanvraag toch niet doorgezonden zal worden om het net opgestarte vredesproces van de Zweedse EU-bemiddelaar Carl Bildt niet te doorkruisen.’

Brantz onderhield een hotline met generaal Smith, maar die was in de periode waarin de enclave onder de voet zou worden gelopen met vakantie in Kroatië. Om voor Brantz nog steeds onopgehelderde redenen moest hij de informatie niet aan de waarnemend commandant, de Franse generaal Gobillard, maar aan de Nederlandse chef-staf generaal Nicolaï doorsluizen. En nog vaker naar zijn assistent, overste De Ruiter. ‘In feite loopjongens, die naar mijn mening geen beslissingsbevoegdheden hadden omdat ze niet in de commandolijn zaten.

‘Als ik dit achteraf bezie, denk ik terug aan de opmerking van Nicolaï op 8 juli aan het adres van Franken en mij: “Er mag geen olie op het vuur worden gegooid.” ‘

Op 3 juni, als de eerste observatiepost wordt aangevallen en Franken voor het eerst luchtsteun aanvraagt, wordt die meteen al niet ingewilligd. ‘Sarajevo vroeg hem of er wel sprake was van een aanval én of die aanval direct gericht was op UNPROFOR eenheden. De uitgebreide discussie had heel wat tijd gekost. Sarajevo kwam terug met de mededeling dat er geen vliegtuigen beschikbaar waren. In Potocari werd verbaasd gereageerd. Daar begrepen ze nauwelijks iets van het luchtsteunbeleid.

‘Op dat moment hadden we de slag om Srebrenica eigenlijk al verloren. Want de Serviërs hadden voor het eerst de enclavegrens overschreden en dat, zo was altijd benadrukt, zou onmiddellijk worden afgestraft door de inzet van luchtsteun. De sancties bleven uit.’

 

 

 

Sarajevo kon zich beroepen op het niet volgen van de juiste procedure, of op de ‘onwil’ of onmacht van het duo Janvier (VN-bevelhebber) en Akashi (VN-gezant) in Zagreb die de aanvragen moesten ondertekenen, aldus Brantz. Daarnaast zou de inzet van luchtsteun volgens de kolonel ongetwijfeld leiden tot repercussies van de Serviërs tegen de 350 gegijzelde VN-militairen. ‘En dat was, zeker gezien het grote aantal Franse militairen, niet wat de Franse opperbevelhebber Janvier en president Chirac voor ogen hadden.’

Bovendien had generaal Rupert Smith op 29 mei richtlijnen laten uitgaan, waarin stond: ‘De uitvoering van het mandaat (het beschermen van de safe area, red.) is ondergeschikt aan de veiligheid van het VN-personeel’, en, ‘Pas in het uiterste geval mag geweld, in de vorm van luchtsteun of air strikes, worden ingezet.’

Phillip Corwin, een hoge politieke VN-functionaris die in de zomer van 1995 in Bosnië zat, schrijft in zijn memoires Dubious Mandate dat Rupert Smith op 29 juni tijdens het stafoverleg verklaarde dat de oostelijke enclaves op de grond niet te verdedigen waren. ‘Over hun veiligheid zal onderhandeld moeten worden. Alleen uitgebreide air strikes kunnen helpen om de enclaves te behouden.’

‘Als dit juist is, en daar ga ik van uit’, aldus Brantz, ‘moeten Nicolaï en De Ruiter hiervan op de hoogte zijn geweest. Dat maakt hun houding ten opzichte van de luchtsteunaanvragen nogal bizar.’ Volgens de kolonel werden de luchtsteunaanvragen tot 10 juli getraineerd en werd niet duidelijk gezegd: ‘Jongens, bespaar je de moeite, het heeft toch geen zin.’

Het ‘vreemde spel’ van het aanvragen van luchtsteun bereikte zijn hoogtepunt op 11 juli, de dag dat de enclave viel. Tot twee keer toe bevestigde De Ruiter – namens chef-staf Nicolaï – aan Brantz dat er ‘twee packages van veertig’ bommenwerpers zouden komen (zie kader). ‘De eerste keer geloofde ik het niet, maar hij bevestigde het opnieuw. Hij had naast de veertig doelen die al waren opgegeven in het zuiden, nog veertig doelen nodig in het noorden. “Ik heb ze echt nodig, die vliegtuigen komen”, zei hij.’

Maar de massale luchtsteun, waar Dutchbat op rekende, bleef uit.

Die middag bestookten twee Nederlandse F16’s – ‘met domme bommen, terwijl voor deze actie smart bombs moesten worden ingezet’ – twee pantservoertuigen, waarbij er een werd uitgeschakeld. Twee Amerikaanse F16’s keerden onverrichte zaken terug.

Brantz kan er nog steeds niet over uit. ‘Toen ik hoorde dat er twee keer veertig vliegtuigen zouden komen, was ik, hoewel nog steeds argwanend want het leek me veel, opgelucht. De enclave zou daarmee niet gered zijn, maar het zou de toestand kunnen stabiliseren. In plaats daarvan zijn we aan de wolven verkocht.’ De kolonel kwam tot dat besef toen de luchtsteun keer op keer werd uitgesteld en een Britse sas-militair hem wist te vertellen: ‘Die luchtsteun is een lege huls. Vergeet u het maar.’

Brantz: ‘De Ruiter ontkende later dat hij twee keer veertig vliegtuigen heeft beloofd. Hij deed alsof ik gek was, maar ik heb drie getuigen die het kunnen bevestigen. Ik vind hem arrogant en ik vertrouw hem niet meer.’

 

8 juli, 20.00: ‘Het is weer rustig in de enclave, maar observatiepost F is in handen van het Servische leger. Zij hebben nu twee voeten in de enclave. Een ideale uitgangspositie om de enclave binnen te vallen en geheel in bezit te nemen. Behalve Tuzla gelooft niemand daarin. We staan dus alleen. Zelfs Dutchbat heeft het gevoel dat het tij nog wel zal keren. Naar mijn mening een verkeerde inschatting van de “goede bedoelingen” van het Servische leger.’

Die dag waarschuwde Brantz de bunker in Den Haag ervoor dat generaal Mladic – gesteund door het Joegoslavische leger van Milosevic – het had voorzien op de hele enclave, en niet alleen op het zuidoosten. ‘Hoongelach. Zij hebben me niet geloofd en dachten dat ik overdreef.’

Ook De Winter, directeur Algemene Beleidszaken bij het ministerie van Defensie, verklaarde voor de commissie-Bakker dat hij zich had verbaasd over de kortzichtigheid van de militairen in de bunker. Vijf dagen voor de val van de enclave had hij gezegd dat de manoeuvres van de Serviërs er op wezen dat ze uit waren op de verovering van de gehele enclave, maar ook dat werd genegeerd.

Volgens De Winter voer men blind op de taxaties van de Verenigde Naties. Niet op die vanuit Tuzla, aldus Brantz. Al eerder, op 28 juni, had hij de bunker laten weten dat er troepenopbouw was gesignaleerd buiten de enclave, waaronder die van militieleider Arkan. Ook in Den Haag moet het een en ander zijn verzwegen tegenover de minister, vermoedt Brantz. Anders valt zijn ‘naïeve houding’ niet te verklaren.

Dat minister Voorhoeve niet overal van op de hoogte werd gesteld, bleek afgelopen juli toen nova een fax van Karremans onthulde waarin de commandant op 8 juni had gewaarschuwd voor een grootschalige aanval op Srebrenica. Naar aanleiding van deze fax werden Kamervragen gesteld. Het antwoord: ‘Deze aantekening heeft de minister niet bereikt. De reden daarvan is thans niet meer te achterhalen.’

Brantz: ‘Het is een kwalijke zaak dat de minister informatie wordt onthouden. De bv Nederland was bezig om het eigen gezicht te redden, nationaal en internationaal. Aflossing door een ander land leek belangrijker te zijn dan het adequaat reageren op de dagelijkse ontwikkelingen in de enclave.’

Brantz carrière veranderde na Bosnië in een loopbaan. Door ongewenste uitspraken in de media raakte hij ‘politiek besmet’. ‘In een interview, dat overigens nooit had plaatsgevonden, zou ik gezegd hebben dat ik al lang generaal had moeten zijn.’ Ook werd hij onderworpen aan een onderzoek van de marechaussee. Brantz werd er samen met twee andere VN-militairen (onder wie De Ruiter) van verdacht ‘staatsgeheimen’ te hebben prijsgegeven aan een journalist van het NRC-Handelsblad. ‘Ik ben bewust zwartgemaakt, later is gebleken dat ik het lek niet was.’ Maar het kwaad was al geschied.

Hij kreeg veel plaatsingen in het buitenland. ‘Om buiten de belangstelling van de media te blijven, nogal een domme veronderstelling.’ Inmiddels is Brantz gelukkig met zijn huidige baan als Nederlands liaison officier bij het Amerikaanse leger in Fort Monroe, Hampton (Virginia). Daar houdt hij zich voornamelijk bezig met veranderingsprocessen in het Amerikaanse leger en onderhoudt hij de relaties tussen Nederland en de vs.

 

 

Wel steekt het hem dat ‘anderen die een merkwaardige rol hebben gespeeld in het drama rond de val van de enclave’ zijn gepromoveerd. ‘Begin dit jaar werd ik kwaad, erg kwaad. De landmacht is na Srebrenica in het slop geraakt. Sterker, we rollen van het ene schandaal in het andere.’ Rechts-extremisme, drugsgebruik en nu weer het gesjoemel met declaraties en dienstauto’s. ‘Klaarblijkelijk rekenen de jongeren dat de hogere officieren, waartoe ik ook behoor, aan want er is een enorme leegloop bij de landmacht.’

Brantz heeft er bitter weinig vertrouwen in dat ‘de waarheid’ omtrent Srebrenica ooit boven water komt. Een parlementaire enquête heeft volgens hem weinig nut. ‘Denkt u nou werkelijk dat de betrokkenen die vijf jaar lang een bepaald deuntje hebben gezongen, zich plotseling andere informatie zullen herinneren als ze onder ede staan?’

De kolonel koestert ook geen al te hoge verwachtingen van het historisch onderzoek naar de val van de enclave van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) dat naar verwachting medio volgend jaar is afgerond.

‘Vorig jaar werd ik op 11 juli benaderd door de NIOD-onderzoekers. Ik vroeg ze: “Weet u welke dag het is vandaag?” Nee. Ze waren zich er niet van bewust dat de elfde de dag was dat de enclave viel. Daar werd ik erg verdrietig van.’